Het gezondheidscentrum biedt een zorgprogramma aan voor mensen met psychosociale klachten of problemen. De hulpverleners van het gezondheidscentrum hebben een multidisciplinaire visie ontwikkeld op psychosociale zorg en hier een gezamenlijke werkwijze over afgesproken. Iedere hulpverlener voegt daar vanuit de eigen deskundigheid iets aan toe.
Wat is psychosociale zorg
Psychosociale zorg is een verzamelnaam voor diverse ‘psychische’ aandoeningen. Bekende problemen zijn depressie, angstigheid of depressiviteit (neerslachtigheid, somber gevoel). Deze klachten komen voor bij ongeveer 5% van de bevolking. Vrouwen zijn ongeveer twee keer vaker dan mannen bekend met psychosociale problemen. Bij ouderen komen psychosociale klachten ook vaak voor, in combinatie met andere problemen.
Meerwaarde voor de patiënt
Het zorgprogramma voor psychosociale zorg heeft de volgende meerwaarde:
- Vermijden van onnodig antidepressivagebruik;
- Een keuzepakket van minimale interventies voor deze doelgroep in de eerste lijn;
- Zo nodig een snellere doorverwijzing naar de tweede lijn voor verder behandeling;
- Waar mogelijk training en begeleiding, ter versterking van conditie en zelfredzaamheid.
Niet alle mensen met psychosociale klachten zijn als zodanig bekend bij de hulpverlening. Er is sprake van onderdiagnose en hierdoor ook van onderbehandeling. Binnen een zorgprogramma kunnen we, door middel van gerichte controles, sneller patiënten met deze klachten opsporen.
Meerwaarde voor de zorg
Het gestructureerd met elkaar samenwerken in zorgprogramma’s is in toenemende mate van belang. Dat geldt zowel voor de eerste lijn (huisartsen en aanpalende disciplines) als voor de tweede lijn (ziekenhuizen). In het zorgprogramma voor psychosociale zorg vindt samenwerking plaats tussen huisartsen, praktijkondersteuners, apotheek, fysiotherapie, eerstelijns psycholoog, sociaalpsychiatrisch verpleegkundige en psychiater.
Het zorgprogramma voor mensen met psychosociale klachten vergroot de kwaliteit van zorg. Door een meer systematische controle, maar ook door patiënten te leren om hun aandoening en de gevolgen daarvoor beter te onderkennen en ‘onder de knie te krijgen’. Dat gebeurt door adviezen en controles van de arts, door gerichte adviezen op het gebied van medicatiegebruik, maar ook door het veranderen van leef- en eetgewoonten en deelname in bewegingsprogramma’s.